loopt hij immers net zoo goed als een an~ der....!
Zoo hield hij zich staande, met zijn een-zaamheid als een ziekte in zich, dank-baar dat hij iets voor anderen doen mocht, dat hij in een midden van ver-wanten mocht zijn, (maar ze stillen je honger niet naar het eigene, ze hebben zélf het eigene en daar gaan zeinop....!); en alleen sóms, als een genezing, als een zegen voelende en zoekende de zachte vriendelijke, dankbare, innig begrijpen-de blik van die twee oude menschjes, die hij had helpen te goed doen en voor wie hij bijna als een kind was, en als een va-der tegelijk....
— Zitten jullie goed? Heb je wel een voetkussen, tante? Alleen hun oogen spraken, ze vergaten hem antwoord te geven, hun oogen zegden alles, wat zij hem zoo graag zeggen wilden en hij voelde zich bevredigd, gelukkig, gestild voor een moment....
47