en vreugden en moeiten en zorgen. Het waren ambtenaars zooals zij, zaken-menschen, geleerden, sportlieden, kun-stenaars, kleinburgertjes, winkeljuf-frouwen, onderwijzeressen, kantoorlui, soldaten, ingenieurs, fabriekswerkers... Er waren dommen en schranderen on-der, beschaafden enonbeschaafden, fat-soenlijken en doortrapten, philisters en bohémiens, dwepers, idealisten en nuch-tere practici, felle politici en lauwe on-verschilligen, arrivisten, parvenu’s en door-en-door-voornamen, geslaagden-in-het-leven en schlemiels, ׳־־׳ precies als overal....
En de heerlijke aantrekkingskracht van het verschillende, het andere, afwijken-de, die de twee werelden met elkander in aanraking bracht, die de christenjon-gens verlangen deed naar de fijne, ten-gere, intelligente, levendige élégante joodsche meisjes, die de harten der jood-sche meisjes deed uitgaan naar de trou-40