te doen dan te wachten op de hulde, die haar gebracht zou worden.
Zij was inderdaad mooi, het mooie meis-je.... Haar fijne tint was als 'n bloem bij haar vollen, golvenden, goed gesoig-neerden rijkdom van springerig, blond haar; boven de zacht-zeegroene zijden blouse, die haar blanken hals en volle armen bloot liet, kwamen haar donzen wangen, haar fijne neus en mond, haar bleekblauwe oogen en lange, blonde wimpers lieflijk uit; en op haar boezem, als een bloem bij een bloem, rustte kwij-nend, teeder-rose, een heerlijke, volle, weelderige roos....
Maar er was iets, dat haar schoonheid ontsierde; een kleine, ontevreden trek, die zichtbaar werd, toen de hulde, die haar gebracht zou worden, zich bleek te beperken tot enkele heimelijkgeworpen, verstolen blikken, en zij alleen en onaan-gesproken bleef zitten, terwijl anderen, meisjes van niets, bleekscheeten of roet
35