Hij is misschien zo vurig niet* Hij moet nu maar wat gaan praten, het gaat zo niet langer. Hij begint over de Middeleeuwen, dat was nog eens een tijd, kruistochten en kathedralen* Dan over Shakespeare: „Hoe anders heeft Shake-speare de Joden uitgebeeld dan die imbecielen gisterenavond met hun Joodse pastoors. Geen greintje van de innerlijke grootheid, die toch in bijna ieder Israëliet aanwezig is * * *” Hij kent niets verfoeilijkers dan antisemitisme: „Het is uiterst onbillijk* Men moet niet vergeten, dat ook Jezus onder de Israëlieten is geboren. Alleen, ze hebben hem gekruisigd* En dat weegt nog zwaar op ze.”
Lode kijkt strak in de spiegel en Judy vraagt: „Wat zie je aan die spiegel V9
„Er zijn Joden en Joden,” gaat Lode voort, „maar er zijn er van een zeer speciaal soort, waar ik ook liever niet mee te doen heb . * *”
In haar bed zwijgt de vrouw ontsteld; even heeft haar vale gezicht naar hem opgekeken, maar nu ligt ze met het gelaat naar de muur* En zwijgt* Lode ziet het met iets van diabolische triomf * * .
Maar het schijnt, dat Judy, nadat ze hardnekkig geweigerd heeft, op de kamer petit déjeuner te gebruiken, voortaan in zwijgen blijft volharden. Ze heeft hem bevolen, in een café op de hoek op haar te wachten* Ze wil alleen zijn, als ze zich wast* Lode heeft de schouders opgehaald en is gehoorzaam naar buiten gegaan, waar hij rilt in zijn loden jas. Wat gisteren zo heerlijk leek en vrolijk, is druilerig, vuil; onzegbaar vuil en druilerig* Hij bestelt koffie* Waar moeten ze die hele regendag zoekbrengen ?