anderen maar nogal verfomfaaid als ’n natte poes en dan vraagt de paardenviller op deftige wijs:
„En wat voor brooche1 zegt ge als ge — de grote, de grote Okeaan oversteekt ?” De Raaf kijkt verstoord, maar ver-betert niet, maar de grote mensen lachen ’n beetje en Hartog wordt rood onder z’n natte poes, hij weet natuurlijk niet dat ’t oceaan moet wezen en dat dit hetzelfde is als zee* En Sieg-fried ook heel effe: hihihi, thuis vertellen, oom les lacht zich ’n kriek*
Maar als Siegfried thuiskomt is hij de Okeaan al vergeten* Hij is na de tractatie weggehold, maar onderwijl door de processie tegengehouden* Jezus, bleek aan ’t kruis genageld* Koos Harting heeft gezegd dat zij, de Joden, die spijkers door Jezus z’n handen hebben geslagen* Door die handen ? Dat bloed * * ♦ Zijn hart klopt in zijn keel* Vooral toen ’t Allerheiligste langs werd gedragen, allemaal knielden, en hij kreeg zo’n raar gevoel in zijn benen of hij ook moest knielen* Maar, vertelde hij trots tegen oom, ik weet dat ’t erge zonde is om te knielen*
„En wat zei de Raaf,” informeerde oom terwijl hij ’t vlees sneed.
„We hebben chocola met krentenbrood gehad en vanmiddag houdt hij ’n preek*” „Nou Arthur,” zei Moser, „daar moest jij nu maar ’s heengaan, we mogen ons niet zo afzijdig houden.”
Arthur bromde wat, hij had met iemand afgesproken, moest met de wagen weg*
„Weet je wat,” zei Alex, „dan ga ik er nog eens heen, ik wil hem nog wel ’s horen over de jytser horang,2 ’t is net ’n do-
1 Lofzegging. 2 Boze geest.