andere, die men allengs begon te plaatsen* De honoraria voor deze „penne vruchten” waren gelijk vanzelf spreekt niet groot, maar ze vulden z’n karige zakgeld toch ’n beetje aan*
Ook z’n familie in Amsterdam had hij z’n verzen gestuurd, in bange verwachting, wat die daar van die toch wel heel zinnelijke dingen zouden zeggen* Maar in Amsterdam namen ze de zaak niet au sérieux, feliciteerden hem met de goeie kritiek, (enige tijdschriften immers hadden wat gemeesmuild van-wel-door-den-beugel-gaan) en ze vroegen, waarom hij niet naar Amsterdam kwam, zodat dan ook de studie veel goedkoper kon worden. Waarom ging hij daar niet weg uit die smerige achterbuurt 1
’t Was inderdaad ’n romantische opwelling van hem geweest, om daar boven dien antiquair te gaan wonen, terwijl ’t toch ook anders had gekund. Maar ’t walgde hem ’n beetje van dat door-en-door-fatsoenlijk-burgerlijke, dat eeuwige ’t zelfde-doen: s morgens kaas op de boterham en ’s middags als de gong slaat: eten, of je honger hebt of niet* Hij had zich ’n beetje opstandig voelen worden tegen dat allemaal, tegen de uitgestreken, vervelende gezichten Zondagsmiddags en ’s avonds stil zitten aan ’t raam* Daarom was hij hier gaan wonen, tegenover de grijsgroene huurkazerne en de dikke blinde muur van rode bakstenen. Maar in ’t begin had hij — hoewel hij op z’n kamer alle komfort had — ’n beetje heimwee gevoeld naar ’t statige herenhuis met beloperde corridors en trappen en waar ’t nooit naar petroleum rook, maar ten slotte in 9t vrolijke gezelschap van Sef en Miel Geraedts, was hij z’n nieuwe omgeving lief gaan krijgen, deze krachtige, hartstochtelijke mensen, deze knockers en vechtkerels met hun tere, witte vrouwtjes, de mannen met hun stiere-nekken