Met *t vorderen van de jaren was in Peter de liefde voor de kunst gekomen, hij had al heel jong versjes gedicht en verhaaltjes gemaakt* Later, toen hij ’t bittere was gaan begrijpen van de verhouding tussen hem en z’n oudsten broer, had hij gepoogd alles wat hem zo bezwaarde weg te schrijven—, soms had hij theatraal overdreven, maar later bemerkte hij ’t en verwierp ’t.
Op ’t gymnasium wilde ’t niet met hem vlotten; de oude talen kende hij goed, maar met de mathematiek bleef hij sukkelen, zodat hij die school maar verliet. Door zelfstudie zou hij dan proberen M.O. Nederlands te halen, om toch ’n diploma te hebben.
De moeder vond ’t uitstekend, maar de oudste zoon werd later boos en zei dat Peter ’n stommerik was en ,,’t nooit ver brengen zou in de maatschappij ♦”
Er werd ’n huis gekocht in Watergraafsmeer en de familie ging weg uit ’t stadje; Peter echter bleef. Hij huurde twee kamertjes bij ’n antiquair in een achterbuurt, waar ’t echter heel helder was en netjes. Hij was toen zeventien jaar. Op zijn verdieping woonde nog *n arbeidersfamilie, jonge mensen met drie kleine kinderen.
Beneden huisde ’n schoenlappersgezin in één kamer en de familie Geraedts, waar Peter nogal *s kwam.
Van tijd tot tijd zond z’n broer hem geld en betaalde de huur en de schriftelijke kursus. December na hun vertrek had Peter z’n eerste verzenbundel uitgegeven, natuurlijk echt jongenswerk van den zeventienjarigen student. Toch werd *t door enkele tijdschriften met *n genadig knikje ontvangen, zodat Peter moed kreeg en enige novellen naar verschillende bladen zond. Deze novellen werden echter alle aan zijn adres geretourneerd, maar Peter verloor den moed niet en zond weer