vorens ter kerke te tijgen* In de ultra-moderne groengestb leerde kamer stond zijn ontbijt te schemeren* De heren hadden geen honger, doch wijl de kachel niet aan was, en de konjakjes de warmste jakjes heten te zijn, namen ze er een op den valreep, elkaar 9t beste wensend* Siegfried dacht niet meer aan zijn malaise, hij genoot zijn cognac en keek den geleerden vriend Rozedorus open en blij in diens kinderogen* De dichter verontschuldigde zich, dat de kinderen nog sliepen, anders had hij ze op z’n handen laten balanceren, of als ’n haan gekraaid, of als ’n leeuw gebruld, maar hij wilde ook zijn vrouw, die hem onder den duim had, niet wakker maken. Nu moesten ze zich maar tevreden stellen met goeden Hennessy*
Innerlijk verwarmd schudde Siegfried zijn vrienden de hand en trok welgemoed door den lichter wordenden jongen dag* Er klonken stemmetjes van kinderen, die naar de vroegmis wilden: Daag mam, daag pap, en uit alle deuren verschenen opeens vele schoongeklede kindertjes* Hij nam zijn weg door 9t geelschemerend Begijnhof; weifelend was de zon doorgekomen. Hij had 9t warm, wellicht door den alcohol, misschien vroor 9t niet meer* Hij stapte stevig door, hij wilde niet naar bed en neuriede zacht de liedjes van den vrolijken nacht* Op den hoek stond 9n beeldje van de Moeder Gods in *n bedehuisje, waarop geschilderd stond:
Wanneer gij hier passeren moet,
Zeg dan: Maria, wees gegroet!
’n Dwaze ingeving volgend, riep Siegfried: Wees gegroet, Maria. En hij voegde er vurig bij: En ’n zalig nieuwjaar. Door het groot volumen alcohol, dat hij geconsumeerd had allicht