dende poëzie inspireerde* Fel bestrijdt hij Arnold Zweig, wanneer deze in zijn biografie van De Haan (,De Vriendt kehrt heim,) de dichter als een listig man voorstelt, terwijl hij juist een open en eerlijk mens is geweest, die noch zijn zonden, noch de wroeging daarover ooit verborgen hield (De Joodsche Wachter, 30 Dec. 1932, p* 256)*
Hiegentlich moet De Haan zelfs bewust of onbewust tot voorbeeld hebben gekozen, waartoe een zekere verwantschap in aanleg en neigingen misschien te gereder aanleiding heeft gegeven* Ook bij hem openbaart zich — mogelijk als tegen« wicht tot een minderwaardigheidsgevoel, dat met zijn Joodse afkomst kan samenhangen — de wil tot protest, het opzettelijk demonstreren of voorwenden van onverschilligheid voor de conventie en de gangbare moraal, o*a* op sexueel gebied* Bij zijn belangstelling voor de buitenlandse letterkunde doet zich een dergelijk geval voor: daar is het Heine, met wie hij zich in zijn verbeelding zo gaarne vereenzelvigt* Er bestaan inderdaad typische punten van overeenkomst, vooral wat hun jeugdmilieu betreft* Beiden waren gesproten uit een gegoede Joodse familie, die in een volkomen Katholieke omgeving leefde, respectievelijk Rijnland en Limburg, — streken, die tevens grensgebieden zijn, waar Duitse en Franse cultuur elkaar ontmoeten. Reeds als jongen had Hiegentlich de lyricus vanhet,Buch der Lieder’ met grote overgave gelezen, zoals uit zijn eigen jeugdpoëzie blijkt, maar langzamerhand werd hij zich een dieper verwantschap met deze dichter bewust: beiden gevoelden zich sterk gebonden aan hun Joodse volk, maar zij leden juist daaidoor aan conflicten, die voortvloeiden uit hun positie als Jood. Ook bestond er voor Hiegentlich misschien enige overeenkomst tussen zijn