87 Gis teren komt nooit weerom...
Of ze zei schamper tegen moeder:
'Je moest de dokter maar eens laten komen. Je hebt last van mee-eters.' Maar met die grapjes maskeerde ze haar gevoel van mededogen met de mensen van eenhoog.
Het behoorde echter tot de goede omgangsvormen, die strikt in acht werden genomen, dat Duplikaatje nooit om eten kwam vragen. Het initiatief moest altijd van ons uitgaan.
Het begon meestal zo:
Zei moeder tegen mij:
'Ga eens naar eenhoog en vraag of Duplikaatje een pan gebakken aardappelen kan gebruiken.'
Ik bracht de boodschap getrouwelijk over. Duplikaatjes reactie was onveranderlijk dezelfde. Ze gaf mij geen antwoord, maar ze liep met me mee naar tweehoog. Ze kwam even aan moeder vertellen, dat ze het aanbod zeer beslist niet kon aannemen.
'Een mens zou haast gaan denken, dat ik doodstervend arm ben.'
Ze bleef weigeren, voor de vorm.
Moeder bleef aanhouden, niet voor de vorm.
Iedereen in huis wist van te voren hoe dat spel van vragen en tegenwerpingen zou aflopen. Als er lang genoeg in schijn was gekrakeeld, gaf Duplikaatje zich met een zucht gewonnen:
'Nou goed dan. Uw eten ruikt zó lekker en mijn Jonas, die schat, is zó verzot op gebakken aardappeltjes, als ik u niet ontrief, stuurt u me straks dan maar een bordje, maar beslist niet meer.'
Het werd nooit een bordje, maar altijd een pan vol. Ik geloof, dat Jacob meer bij ons thuis at dan bij Duplikaatje. Hij was van een onverzadigbare honger bezeten. Die niet te stillen eetlust was het meest opvallende aan hem. Voor het overige was hij een jongen, zoals er dertien in een dozijn gaan. Evenmin als zijn moeder was hij met een groot verstand begiftigd. Maar zijn onbedwingbaar verlangen naar eten, steeds meer eten had bij hem een soort dierensluwheid doen ontstaan. Hij bewoog zich ietwat ongemakkelijk, ofschoon, voorzover ik weet, hij niet met een of ander lichaamsgebrek behept was. Zijn bewegingen waren hoekig. Hij liep als het ware met schokjes. Alsof er ergens diep in hem de draden, die zijn lichaamsdelen met zijn hoofd verbonden, in de war waren geraakt. Men kreeg de indruk, dat zijn spieren voortdurend in een lichte kramptoestand verkeerden; dat hij onophoudelijk een spanning moest verbreken.