85 Gis teren komt nooit weerom...
van armoede, die aan niemands aandacht kan ontsnappen.
Wanneer bij ons tweehoog in het keukentje de linzensoep op het petroleumstel stond te pruttelen, omdat rookworst niet gaar gekookt, maar gaar gesudderd moet worden - en wanneer dan de doordringende geur van gefruite uitjes en meelballen door het hele huis zweefde, zei moeder:
'Het zal mij benieuwen, wanneer ze eenhoog het laatst soep hebben gegeten.'
Dat was vragen naar de bekende weg. Als er bij Duplikaatje soep op 't stel stond, hadden we het waarachtig wel geroken. 'Ik denk, dat ik ze eenhoog een reuze plezier zou doen, als ik ze een hap eten liet brengen.'
Maar hoe kon ze zoiets doen zonder de indruk van opdringerigheid te maken?
Het was een onhoudbare toestand. Eenhoog zaten ze zó krap met hun nest vol kinderen, dat ze van de rammelende magen een dubbelman-nenkwartet hadden kunnen vormen - en al groeide mijn vader het geld ook niet op zijn rug, werkelijke armoede hebben wij nooit gekend, tenminste in die jaren niet.
Zei moeder menig keer, als we om de tafel geschaard zaten:
'Mijn eten smaakt me niet. Die arme schapen van kinderen beneden hebben honger en wij hier zitten maar te eten, omdat Duplikaatje zich niet de rekening wil laten maken.'
Een van die kinderen beneden was Jacob. Hij was een joggie van ongeveer dezelfde leeftijd als ik. We waren vriendjes. Bij Duplikaatje liep ik de woning in en uit, alsof ik er woonde. Aankloppen deed je alleen maar bij vreemde mensen. Jacob voelde zich bij ons volkomen thuis. Moeder had een paar keer vergeefs geprobeerd van hem aan de weet te komen wat ze eenhoog nu eigenlijk aten. Maar hij liet zich niet uithoren. Dat behoorde ook tot de regels der welvoeglijkheid, die ons als kind zeer vroeg werden bijgebracht. Laat je nooit door de buren de tong schrapen.
Op een ochtend, toen moeder onverwacht de keuken inkwam, betrapte ze Jacob, die een stuk brood uit onze broodtrommel had gehaald en dat haastig onder zijn hesje probeerde te verstoppen. Ik denk, dat Jacob en ik toen een jaar of tien oud waren.
Moeders eerste reactie was onbeheerst, zó was ze geschrokken. 'Jacob... wat doe je daar?'
Maar onmiddellijk daarop trok ze het ventje naar zich toe, knuffelde het en zei, gedwongen rustig: