68 Gis teren komt nooit weerom...
Tegen de verpleegster mopperde ze dag en nacht, ondanks de hoge koorts, die haar teisterde. Het mens kon nu eenmaal geen goed bij haar doen. En die verpleegster deed toch zo haar uiterste best. De goede ziel in het blauwwitte uniform sjouwde braaf van het ene ziekbed naar het andere, van moeder naar grootmoeder en weer terug. De dokter had moeder medicijnen voorgeschreven tegen de griep, poeders! Grootmoeder kreeg andere medicijnen, want zij had longontsteking. Ook poeders! Andere poeders, natuurlijk.
Had de dokter tegen de verpleegster gezegd:
'En let goed op, dat u die pakjes met poeders niet verwisselt. Telkens als u medicijnen geeft, moet u eerst op het etiketje lezen voor wie ze zijn. Als het ouwe mens de verkeerde poeders inneemt, gaat ze onherroepelijk de pijp uit.'
Of de verpleegster door grootmoeders gemopper van de wijs werd gebracht, weet niemand. Maar in elk geval, ze vergiste zich met de poeders. En ze merkte het pas, toen het te laat was. Bleek als een dode bekende ze mijn vader haar fout.
Moeder kreeg de poeders, die voor grootmoeder bestemd waren, en herstelde van de griep, wat ze waarschijnlijk ook zou hebben gedaan zonder medicijnen. En grootmoeder kreeg de grieppoeders van moeder, waar de dokter nog zo tegen gewaarschuwd had, en drie dagen later zat ze rechtop in bed en at met smaak een stuk heilbot. Binnen veertien dagen was ze hersteld. Ze is drieënnegentig jaar geworden. Niet één dag is ze meer ziek geweest.
Spotte ze:
'Dat komt er nu van als je kunt lezen en schrijven. Als die verpleegster had gelezen wat er op het pakje poeders stond, had ze me natuurlijk de goede gegeven en dan was ik nu al dood... enne... die dokter kan me ook vertellen hoe laat het is.'
Ja, drieënnegentig is ze geworden, bijna even oud als haar moeder, die misschien nog zou leven, als ze niet van de trap was gevallen. En niet één dag is grootmoeder meer ziek geweest. Maar het laatste jaar was ze niet meer zo best ter been. Haar geest bleef volkomen helder. Ze zat bij ons thuis in de voorkamer voor het raam en keek naar kooplui, die 's morgens op straat hun karren met negotie oplaadden. Als die kooplui 's avonds terugkwamen en ze telden hoeveel appelen ze overhadden, telde grootmoeder achter het venster mee, hardop:
'Een, twee... en drie is vijf... en nog drie is acht...'