Mijn vader en meneer Scherpenzeel 3 5
Het moet tijdens zo'n gesprek zijn geweest, dat grootmoeder scherp en uitdagend zal hebben gevraagd:
'Ik zou wel eens willen weten van wie die man altijd die gochmes heeft?'
En toen zal vader hebben gezegd:
' Van ene Scherpenzeel...'
'Wie is ene Scherpenzeel?'
'Meneer Scherpenzeel is een vriend van me.'
In een grapje geboren, werd meneer Scherpenzeel de schuilkelder, waarin vader wegdook, telkens als het leven hem te moeilijk werd.
Hij kon slechts zichzelf zijn door zich als meneer Scherpenzeel te vermommen.
Bijvoorbeeld als vader weer eens met grootmoeder kibbelde. Het waren nooit ernstige conflicten. Grootmoeder was bazig en vader verzette zich door zwijgend te luisteren. Maar zijn houding was welsprekender dan een lange redevoering. Als hij de woordenstroom een beetje moe begon te worden, zei hij tegen moeder:
'Ik heb vanmorgen meneer Scherpenzeel gesproken.'
Vroeg moeder begrijpend en geduldig:
'Wat heeft hij gezegd?'
'Goeiemorgen.'
'Meer niet?'
'Wat had hij méér moeten zeggen. Als je iemand dag-in dag-uit spreekt, ken je elk woord al voordat het uitgesproken is. Domme mensen ratelen maar door, verstandige mensen zeggen niet meer dan nodig is.'
Dan zweeg grootmoeder abrupt.
Vader zong vaak een liedje, dat aan meneer Scherpenzeel was gewijd. Hij zong het op een oude melodie:
nunninuüMtu JiJl
Morgen meneer Scherpenzeel
Geeft u mij... ij... ij... een half pond meel.
Mijn moeder moet pannekoeken bakken.
Maak nou voo... 00... oort
Ik heb geen tijd...