26 Gis teren komt nooit weerom...
bruik. Drie keer per week komt de wagen van de stadsreiniging op Marken. De man met de ratel kruipt door de nauwe poort. Zestig verslonsde vrouwen staan op een rij te wachten totdat ze de emmer boordevol menselijk vuil in de 'strontkar' kunnen laten ledigen. Een enkele spoelt daarna de emmer in de gracht een beetje schoon.
In de Rode Leeuwengang is altijd ruzie. Er ligt altijd een kind op sterven. Minstens eenmaal per week komt de wagen van de gemeente iemand weghalen, die aan een besmettelijke ziekte lijdt. De gang is geen straat, het is een erfelijke belasting. Wie hier wordt geboren krijgt het noodlot mee: Hier zijt gij ter wereld gekomen, hier moet gij sterven.
Wie deze erfenis kan verwerpen, dat moet een sterk karakter zijn.
Samuel Gompertz is zo'n jongen uit de Rode Leeuwengang.
Zijn vader is een sigarenmaker, die in de gang, in de eenkamerwoning van het gezin met twaalf kin deren, de sigaren draait aan het 'zinkie', dat op de tafel is vastgeschroefd, de tafel waaraan ook gegeten wordt.
Als Samuel twee jaar oud is, trekt zijn vader naar Amerika. Daar is het sigarenmakersparadijs; machines doen er al het werk. Samuel wordt óók sigarenmaker. Hij sticht er een vakvereniging. Wordt de invloedrijkste leider van de vakbeweging in het verre land, in de jaren voor en van de Eerste Wereldoorlog.
Zoals de Rode Leeuwengang is in 1920, zo is de hele buurt omstreeks 1900, maar in deze verlaten mensen ontspringt het verlangen naar een beter, een hoger leven.
Alida de Jong uit het keldertje in de Weesperstraat gaat de kleermaaksters en de naaisters organiseren. Zij spreekt op vergaderingen. Zij leidt stakingen. Ze gaat vooraan bij uitsluitingen. De sigarenmakers gaan naar de bond van Harry Eichelsheim. De diamantbewerkers bouwen hun schone organisatie, de bond van Henri Polak van de Botermarkt. De bakkers sluiten zich aan bij de organisatie van les Goudsmit en Bennie Roeg. De transportarbeiders volgen Hijman Overst, die in de Valkenburgerstraat woont.
De socialistische beweging grijpt de bewoners van de joodse buurten. Ze komen met hun fanatisme en hun trouwhartige aanhankelijkheid. Ze beheersen elke vergadering met hun Talmudistische spitse redeneringen . Van hun organisaties maken ze geseculariseerde joodse gemeenten; de leiders van hun bonden verwerven een reputatie, die de naam van de oude wonderrabbijnen nabijkomt.
De kinderen... de opgang van de kinderen begint meestal bij de oud