Straten 21
in de Weesperstraat is alles nieuw en duur. Arme mensen kopen hun trouwring dus in de lommerd.
De drukke Weesperstraat bestaat niet meer. Het karkas wordt spoedig opgeruimd. Er komen enorme winkelpaleizen en showrooms voorfirma 's die glanzende auto 's willen verkopen. Het Meijerplein, waar eens het badhuis van de oude Klaverstein stond, wordt ook veranderd. Op de oude funderingen gaat een moderne stad verrijzen met huizen, waarin zoveel glas zit, dat het grote aquaria lijken, bestemd voor nachtmerrieachtige vissen.
De lucht boven de steeg heeft dag en nacht een zilte smaak. Al spuiten de mannetjes van de stadsreiniging elke avond een uur lang, de keien blijven vettig en kleverig. Op het blauwe naambordje staat met witte letters
houtkopers dwars straat
... maar iedereen zegt: Vissteeg. Hoe zou het straatje anders kunnen heten?
Alle vissen uit de Noordzee hebben gepaaid, kuit geschoten, gegeten en gezwommen, alleen maar om extra hoog geprijsd op de stallen van Bloemie en Brutale Koba terecht te komen.
Daar liggen die kille dingen met hun glazige ogen. Ze laten zich futloos betasten door iedereen.
Als er vis wordt gekocht hebben de menen uit de buurt hun eigen smaak en eigen woordkeus. De kooplieden kennen hun vaste klanten. Aan de manier waarop iemand een vis keurt, kunnen zij weten welke prijs ze kunnen bedingen. Vaste prijzen bestaan niet. De voorkeur van de buurtbewoners strekt zich niet uit tot de vissen in hun geheel, maar juist tot de zeer speciale onderdelen van zo'n beest.
Zegt een vrouwtje met een zorgelijk gezicht:
'Bloemie, heb je vandaag mooie leng?'
Roept Bloemie naar achteren:
'Markie, hebben we nog leng?'
'Nog één krimpleng.'
Het beest wordt met een zwaai op de schaal gegooid.
'Twintig pond vis. Hoeveel moet u ervan hebben?'
'Wat kost die leng?'
'Een kwartje een pond.'