14 Gis teren komt nooit weerom...
ten. Op alle verdiepingen van alle huizen in de Breestraat wonen mensen, maar de straat is toch een winkelstraat. Als de Heilige Feestdagen komende zijn is de Breestraat echter een straat van karren en kramen. Langs beide trottoirs staan de negotianten in een dubbele rij. De kopers krioelen voor en achter, links en rechts van de uitstallingen. Een jaar lang hebben ze een gedeelte van hun koopkracht gespaard. Bij Berlijn, de kruidenier in de Markensteeg, is elke week een dubbeltje 'weggelegd'. De bakker aan de Sluis keert eenmaal per jaar een stuiver uit van elke gulden, die bij hem is besteed. De man van de chewre is de jaarlijkse bonus komen brengen, waarop trouwe contribuanten recht hebben.
Arme mensen zijn onmachtig bij de kruidenier te sparen, bij de bakker op de Sluis te kopen en ze zijn ook geen lid van een chewre. Maar als de feestdagen naderen vloeit hun uit mysterieuze bronnen geld toe.
De dag voor het feest scheuren de wolken, de zondvloed van koopkracht stort zich uit over de Breestraat.
Als de feestdagen voorbij zijn, houdt de politie de Breestraat vrij van karren en kramen, zo goed en zo kwaad als het lukken wil. De winkeliers zijn te verdelen in twee categorieën. De ene heeft de zorgen op zich genomen van de kleding, de andere voor de voeding der mensen.
De grossiers in manufacturen houden kantoor in kleine, donkere hokjes, waar de hele dag het licht moet branden; alle ruimte in het pand wordt in beslag genomen door het magazijn. Maar de handelswaar is te overvloedig voor de magazijnen. Pakknechtjes-in-opleiding bewaken balen textiel, die voor de deur opgeslagen liggen. Hoe drukker de gros-sierderij beklant is, des te luidruchtiger is het gedoe voor de deur.
In de vele winkels, waar etenswaren worden verkocht, neemt de uitstalling van lekkernijen zoveel ruimte in beslag, dat er nauwelijks plaats blijft voor een toonbankje. De winkeliers vluchten uit hun huis de straat op. Ze bedienen de klanten op straat. Meneer Wessel snijdt van vroeg tot laat gezouten zalmen in vliesdunne plakjes; de vette buikstukken (de 'wammen') en de nekjes bewaart hij onder de toonbank voor de vaste klanten. In de kelders hangen de ganzen aan lange rekken en de kippen liggen op planken, feestelijk voorzien van een loodje, waarop een kind kan aflezen op welke dag de dieren onder rabbinaal toezicht zijn geslacht. Heimie Couzijn, de poelier, zit, half in de kelderwoning, half op de publieke straat, de ganzen te ontdoen van hun witte jasjes.
De vrouwtjes in de buurt lusten geen geplukte ganzen. Ze kopen alleen maar gevilde. Ze koken er eerst een dikke rijstsoep van met Spaanse