Wij, democratische socialisten, zijn van oordeel, dat in een wereld, waar maatschappelijke rechtvaardigheid heerst, de mens gelegenheid krijgt tot cue voiieaige ontplooiing.
Liat is ae diepste arijtveer van ons streven naar zo'n wereld.
Maar ae Partij van ae Arbeid zegt niet en nergens: hoe die ontplooiing-zélf zal moeten zijn.
De wijze, waarop elk mens zijn eigen persoonlijkheid tot volledige ontplooiing zal brengen, is een zaak, waarvoor hij zelf in de eerste plaats verantwoordelijkheid draagt.
Die wijze hangt ten nauwste samen met de levensbeschouwing van elke mens.
Het Plan van de Partij van de Arbeid begeeft zich niet op het terrein van de levensbeschouwingen.
Daarom laat het, opzettelijk na, aan te geven hoe de menselijke persoonlijkheid zich zal ontplooien, wanneer de maatschappij in socialistische zin geordend zal zijn.
In het democratische socialisme is immers plaats voor mensen van verschillende levensbeschouwing.
Daarom staat er in het Beginselprogram van de Partij van de Arbeid:
״De Partij staat open voor personen van zeer verschillende levensovertuiging, die instemmen met haar beginselprogram. Zij erkent het innig verband tussen levensovertuiging en politiek inzicht en waardeert het in haar leden, als zij dit verband ook in hun arbeid voor de Partij duidelijk doen blijken. Zij verwerpt echter principieel, en voor de tegenwoordige verhoudingen in Nederland ook practisch, de organisatie van het politieke partijleven op de grondslag van een godsdienstige belijdenis (antithese).
Ter verdieping en verrijking van het geheel der socialistische gedachte en beweging, geeft de Partij binnen haar organisatie gelegenheid tot het oprichten van werkgemeenschappen op de grondslag van de levensovertuiging."
Het spreekt vanzelf, dat dit beginselprogram richtsnoer geweest is bij het opstellen van het Plan van de Partij van de Arbeid. Daarom laat het Plan aan elk mens over hoe hij straks zijn persoonlijkheid zal ontplooien.
Maar wél geeft het Plan aan:
op welke wijze de maatschappij kan worden ingericht.
Zó ingericht, dat elke mens volle gelegenheid krijgt in vrijheid te streven naar de volle ontplooiing van zijn persoonlijkheid.
Toen we, in de eerste vier hoofdstukken van dit boekje, het kapitalisme onderzochten, zijn we immers tot de slotsom gekomen:
het kapitalisme belemmert op duizenderlei wijze de volle ontplooiing van r>e menselijke persoonlijkheid.
Het verschil tussen het kapitalisme en de maatschappij, die komt, is juist, dat straks in vrijheid gelegenheid zal zijn die ontplooiing te verwezenlijken.
Als het er op aan komt is dat de diepste kern van het verschil tussen de wereld van gisteren en de wereld van morgen. Daarom hebben we het volste recht te zeggen, dat een maatschappij, waarin maatschappelijke
71