Als Angelo een paar trekjes aan die zelfmoord-stok heeft gedaan, zie ik aan zijn gezicht, dat hij langzaam wegdroomt naar het land van de vage gedachten.
Onverschillig begin ik een nieuw kletspraatje.
״Zoals ik zeg, ik ben geen Engelsman."
״Frans?"
״Nee, Nederlands. Wel eens meer iemand uit Nederland ontmoet?"
״Jawel, een Nederlandse vrouw. Ze kwam een paar dagen geleden in mijn winkel."
Dat kan niemand anders geweest zijn dan Molly.
Ik veins niet de minste belangstelling.
״Er zij miljoenen Nederlandse vrouwen."
Zijn verknipte hersens kunnen die gedachte niet stouwen. Hij blijft voortzeuren.
״Ze komt in mijn winkel."
״Hoe zag ze er uit? Misschien ken ik haar?"
Hij is te futloos om die vraag te overdenken.
״Ze brengt me een brief."
״Liefdesbrief?"
״Ze zegt, dat haar mevrouw die brief snel verzonden wil hebben."
״Waarom brengt ze die dan bij jou? Je bent toch geen postkantoor?"
״Ik zeg: geef hier die brief, dan stuur ik hem direct weg."
״Oh, je bent een doorgeef-adres."
״Toen zegt zij: doe de brief maar in een enveloppe met het adres erop, dan zal ik hem wel naar de post brengen."
״Makkelijk", zeg ik, maar mijn bewondering voor
85