kalmerend werkt. En kalmte is hier zeker hard nodig.
״Duvel op!" x־oept Totsy. Ze zegt eigenlijk iets anders, maar het komt er in elk geval op neer, dat ik uit de weg moet gaan.
„Smeer 'm!" roept Nickey, „anders schiet ik je dwars door je donder!"
Ik blijf staan waar ik sta.
„Beste mensen", zeg ik, zo bedaard als ik kan.
Opeens wordt het stil. Zie je wel, dat ik kalmerend werk?
„Beste mensen", ga ik verder, „vertel nou eens eerst waarom jullie mot met elkaar hebt."
„Nickey heeft gezwendeld met de roulette!"
„Eerst de proppenschieters weg", zeg ik, „daarna wil ik jullie verhaal horen en dan zal ik zeggen wie gelijk heeft."
De drie T's laten hun revolvertjes zakken. Dat kunnen ze trouwens gemakkelijk doen. Ik sta immers in de vuurlijn. Als Nickey gaat paffen, ben ik de kogelvanger en niet zij.
Nickey denkt er niet over zijn twee revolvers een andere richting te geven. Hij ziet lijkbleek. Van woede, denk ik.
„Nickey, doe de blaffers weg."
„Nee", zegt Nickey. Hij zegt eigenlijk iets anders, maar hij bedoelt, dat hij het vertikt om te doen wat ik zeg.
Nu weet ik, dat ik in een gevaarlijke situatie ben aangeland. Mijn hele gedoe was bluf. De drie T's zijn voor de bluf bezweken. Maar Nickey niet. Hij is een gevaarlijk roofdier, dat in het nauw zit. Bij mezelf denk
61