Ze zegt mij te vaak: Don.
Ik heb het ongezellige gevoel, dat ze op die naam een sarcastische nadruk legt.
״Ik ben niet voor iedereen gevaarlijk, Don. Als ik het wil is Patchecki ziende blind en horende doof. Hoeveel jaren hebben jij en ik nu al een verhouding, Don?"
״Ja, heel wat jaren." '
״Nietwaar.... Don?"
Ik houd niet van kat- en muisspeletjes. Een bokser moet rechtuit slaan.
״Luister eens, juffie", zeg ik botweg, ״als je soms mocht denken, dat je mij in de palm van je hand houdt, vergis je je. Je hebt één kardinale fout gemaakt."
״Welke?"
״Je hartstochtelijke omhelzing op mijn kamer, toen ik van de reis terugkwam."
Ik zie haar denken: waarom is dat een fout geweest? Maar ze heeft een scherp en vlug verstand.
״Bedoel je, dat je dat meteen aan Patchecki hebt verteld?"
״Don...." zeg ik met dezelfde nadruk, waarmee ze steeds de naam uitspreekt.
„Tony.. . ." zegt ze, „Tony Toeroen."
Ze lacht, maar ze is doodsbang. Waarschijnlijk voor het eerst in haar leven is ze werkelijk bang.
Ze stuurt een zijweggetje in.
„Laten we praten", zegt ze.
„Don", zeg ik weer.
„Tony", zegt ze, met een mislukte poging om te lachen.
36