me. Nu is Dorry er volkomen van overtuigd, dat ik achttien karaats teut ben.
״Dag Dorry."
״Bonsoir Maurice", zegt ze met dubbelslaande tong in het beste steenkool-Frans, dat ze kan verzinnen.
״Mag ik er bij komen zitten."
״Ga je gang, schat."
Dat is dus schat nummer twee. Ik speel, dat ik veel te ver heen ben om jaloers te kunnen worden; en die rol kost me niet de minste moeite.
Dorry gaat met Maurice openlijk zitten trekkebekken. De Fransman laat duidelijk merken, dat hij morgenochtend met haar wil ontbijten.
Als dat verliefde gedoe een tijdje heeft geduurd, zegt Dorry:
״Zullen we opstappen?"
״Jawel, waar gaan we heen?"
״Naar mijn flat."
Maurice staat ook op. Hij gaat mee.
Ik wankel als een etalage-pop tijdens een aardbeving de kelder uit. Dorry gaat als een sleepboot voor ons uit. En achter trippelt Maurice mee.
Ik moet zeggen, dat ik hem nogal vrijpostig vind. Maar ik zeg niets; ik ben immers ver en ver boven mijn theewater.
Van nature ben ik zo nieuwsgierig niet uitgevallen, maar ik zou nu toch langzamerhand wel graag willen weten waar dit dwaze avontuur met Dorry en Maurice me zal brengen. Ik bedoel: uiteindelijk.
Voorlopig zijn we nog op weg naar Dorry's flat. Het
114