״Jazeker. En die vraag luidt: heb je zin om vanavond een beetje met me uit te gaan? Ik wil je een beetje op vrolijken. We gaan eerst ergens een lekker stukje eten. En dan zullen we wel zien waar we verder terecht komen."
Het kost haar geen seconde om 'ja' te zeggen. Dat is voor mij het beste bewijs, dat ze het er van begin af aan op heeft aangelegd om door mij te worden uitgenodigd. Maar ik houd me dom. Ik heb nu eenmaal met me zelf afgesproken, dat ik me in de hinderlaag zal laten lokken; ik heb de gewoonte me aan afspraken te houden.
In een goor soort kast, waar een kraantje en een spiegel al jaren bezig zijn te vervuilen, haalt ze eerst de laag plamuur van haar gezicht, en dan kloddert ze er een nieuw schilderij overheen. Ze haalt een kam met een hoop kiespijn voor de dag. Daarmee legt ze het industrieblond in een goedkope krul. Ze potloodt haar ogen en ze verbetert op haar manier de lijn van haar wenkbrauwen.
„Ziezo, ik ben ongedoft", zegt ze.
„Je bent de Venus van Milo", zeg ik, „maar jij hebt ook je armen nog."
We gaan eerst in een knus cafeetje om de hoek een drankje drinken. Natuurlijk laat ik haar voor gaan. Daardoor kan ik niet zien wat voor grimas ze maakt als ze met mij binnenkomt, Maar ik kan het wel raden. Als de baas en de kelner haar zien, willen ze haar luidruchtig begroeten. Maar, onzichtbaar voor mij, geeft ze een wenk, en opeens is het „dame" voor en „dame" na, en waar wil de dame zitten, en wat wil de dame ge-
110