DE VOORAANSTAANDEN
Xn één opzicht echter onderscheidden de ״vooraanstaanden" in die oude partij-afdeling zich zeer wezenlijk van de rest der leden: elk hunner teerde een jaar lang op de wens als afgevaardigde het partij-congres te kunnen bijwonen. Maar aangezien het getal der gedelegeerden, dat op kosten van de altijd berooide kas van het partijbestuur naar Haarlem, Utrecht, Arnhem of helemaal naar Groningen mocht reizen, tot twee, hoogstens drie beperkt moest blijven, ontbrandde elk jaar opnieuw een edele wedijver. Wie zou gaan? Kende men een beetje de knepen van de kunst, dan viel het niet moeilijk de uitslag te raden. Het was een soort aftelspelletje: iene-miene-mukke, tien pond krukke. Men begon met den voorzitter: die ging in elk geval. Stond het reglement de afdeling drie afgevaardigden toe, dan werd ook de secretaris zonder tegencandidaat aangewezen; dat sprak vanzelf. Tot zover was het een zaak van traditie, van partij-adat, van, als men wil, elementaire beleefdheid. Maar daarna sprong de kat in de gordijnen. De derde plaats werd het onderwerp van veel manoeuvres; mocht de afdeling slechts twee man zenden, dan ontbrandde de strijd om de tweede. Geheel ongewis was de bezetting van wat men de „vrije plaats" placht te noemen, echter ook weer niet. (Soms kan men in de politiek voorspellingen doen.) Zij viel in de eerste plaats de oppositie ten deel. Over de billijkheid van deze toewijzing waren „links" en „rechts" het roerend met elkander eens. Afwijkende meningen moeten gehoord worden; dat was vers één van de partij-democratie. Wie dus stevig van zijn critische gezindheid blijk gaf, kon op veel stemmen rekenen. Zo'n opposant kon een jaar lang met elke motie, die hij indiende, slib gevangen hebben; hij kon het slag op slag tegen een meerderheid hebben afgelegd, maar, tenzij hij opvallend zot was, diezelfde meerderheid wees hem na twaalf maanden aan om met de „afgevaardigden van het bestuur" congreswaarts te tijgen. Van dat respect voor andermans mening is natuurlijk ook wel eens misbruik gemaakt, al kan ik het wettig en overtuigend bewijs van het vergrijp thans niet leveren. Ik heb smakkers gekend.... het hele jaar door hadden ze braaf gezwegen; de voorzitter had geen kind aan hen. Maar op de huishoudelijke vergadering, die aan het congres voorafging, vroegen ze bij elke
22