we het ronduit zeggen: hij was eigenlijk een schurk! Goed beschouwd gaf men dus nog blijk van milde verdraagzaamheid, wanneer men zei, dat zulk een bourgeois de billijkheid van het socialisme niet kón begrijpen, omdat klassebelangen zijn geest benevelden. Voor het overige kon men de wereld gelaten beschouwen. Met het socialisme kwam het toch wel terecht, want het kapitalisme was nu eenmaal gedoemd zijn eigen doodgraver te zijn.
Eenvoudige mensen waren het, in die partij-afdeling. Maar gewoon lid of vooraanstaand individu, hun lidmaatschap verhief hen in eigen oog boven de mensen uit hun kring. Het partij-insigne was niet alleen een uiting van ״supportisme" zoals ik een zeer geleerd man eens heb horen orakelen. Het speldje was per saldo familie van de zijden liberty-das, van de achterover gekamde haren (die dracht was toen nog weinig conventioneel), van het fluwelen buis, de vergiet-schoenen, van de terra-cotta en groene hobbezakken en de platelen broches der vrouwen. Het betekende: wij zijn anders dan de anderen!
Dat alles bemerkte men pas goed, wanneer een van die eenvoudige mensen gestorven was en begraven moest worden. Zo'n partijgenoot had, voor hij ter ziele ging, in de kring zijner familieleden eigenlijk maar weinig betekend. Hij was een huisvader geweest, die in de vroege ochtend brood bezorgde en in de late avond een krantenwijk liep. Een van die ongetelde nobodies, wier levens en zorgen het voetstuk vormen, waarop de helden der geschiedenis pronken. Nu was hij gestorven en zie: er kwamen wel honderd mensen — wildvreemden! — naar het sterfhuis. Ze droegen een vaandel, met zwarte crêpe omfloerst. Als de kist werd uitgedragen, neeg dat vaandel ten afscheid en de mannen namen de hoeden af. Ze volgden de lijkkist, dwars door de drukke straten van de stad. Op de begraafplaats zongen ze: „Aan de strijders" — als een gebed, 's Avonds stond er een stukje in de krant. Ik heb eens een afgesloofd weduw-vrouwtje tegen den afdelingsvoorzitter horen zeggen: „Weet u, meneer, mijn man krijg ik er niet door terug, maar het is toch een hele troost voor me, dat ik weet, dat-ie een vooraanstaande is geweest en niet zo'n vent van dertien in een dozijn."