'Als ik jou was zou ik niet zoveel op die twee letten.' Dan lette vader een paar dagen lang niet op de zusjes. Maar plotseling bleek, dat hij ze in werkelijkheid geen seconde uit het oog had verloren. Verontschuldigde hij zich:
'Een mens loopt ten slotte niet met zijn ogen in zijn zak. Wat ik zie, zie ik. Dat kan je een mens toch niet kwalijk nemen.' Zei grootmoeder:
'Jawel, je smoesjes zijn goed, maar je praatjes deugen niet.' Dat zei ze zo bits, dat ieder ander mens beschaamd zou hebben gezwegen. Maar vader beweerde:
'Meneer Scherpenzeel zegt: omdat je van één vrouw houdt, hoefje andere vrouwen toch niet als vijandinnen te haten.' 'Die meneer Scherpenzeel van jou is een deugniet.' 'Als ik hem weer spreek zal ik hem de boodschap overbrengen.' Als het gesprek zo ver was gekomen, was het duidelijk, dat grootmoeder in een traditioneel kibbelpartijtje geen bevrediging zou vinden. Het zou beslist op ruzie zijn uitgelopen, maar moeder zei wijsgerig:
'Hoe kunt U zich kwaad maken om die meneer Scherpenzeel.
Hij bestaat niet eens.'
Zei grootmoeder met superieur gebaar:
'Je hebt gelijk. Als je niet oppast maakt die man van jou iedereen stapelgek.'
Daarmee was de onenigheid bezworen. Door wie eigenlijk? Door meneer Scherpenzeel. Hij was buitengewoon uitwonend lid van ons gezin.
Elke keer als over de zusjes werd gepraat, schoot vader in een lach. Moeder kon die twee beslist niet «//staan. 'Het is een regelrecht schandaal voor de trap. In het beneden
51