'Wat heeft hij gezegd?' 'Goeie morgen.' 'Meer niet?'
'Wat had hij méér moeten zeggen. Als je iemand dag-in dag-uit spreekt, ken je elk woord al voordat het uitgesproken is. Domme mensen ratelen maar door, verstandige mensen zeggen niet meer dan nodig is.' Dan zweeg grootmoeder abrupt.
Vader zong vaak een liedje, dat aan meneer Scherpenzeel was gewijd. Hij zong het op een oude melodie:
w
4
'Morgen meneer Scherpenzeel
Geeft U mij ...ij...ij ...een halfpond meel.
Mijn moeder moet pannekoeken bakken.
Maak nou voo...oo...oort
Ik heb geen tijd...
Mijn vader was diamantslijper. Omdat het vak minstens twee maal per jaar door een periode van werkloosheid werd geteisterd, die elke keer zes maanden duurde, sleep hij meer straatstenen dan briljanten. Dan nam vader de kar met citroenen ter hand om een paar gulden huishoudgeld bij elkander te schreeuwen. Viel de werkloosheid in de winter, dan hoopte hij vurig, dat de gehele bevolking van Amsterdam met influenza het bed zou moeten houden. In de zomer bad hij, dat een hittegolf het vuur van de hemel zou doen vallen. Zei hij na zo'n lange, lange dag van zwoegen en sjouwen: 'Vandaag een daalder verdiend.'
49