zoiets leren? Als ze groot zijn moeten ze zeker net zulke schalksnarren worden als hun vader ?'
Ik stel me voor, dat vader toen moet hebben geantwoord: 'Een mens moet achter zich kijken, nooit vóór zich. Waarom zal ik mijn kinderen leren, dat ze zich de sappel moeten maken ? Worden ze grote mensen, die hun hele leven niks anders doen dan achter zich zelf aanjagen, en als ze dan eindelijk aan het eind zijn en ze kijken in hun handen, wat hebben ze dan gevangen ? Niets!'
Het moet tijdens zo'n gesprek zijn geweest, dat grootmoeder
scherp en uitdagend zal hebben gevraagd:
'Ik zou wel eens willen weten van wie die man altijd die gochmes
heeft?'
En toen zal vader hebben gezegd:
'Van ene Scherpenzeel..■ ■ ■'•׳! 'Wie is ene Scherpenzeel?' 'Meneer Scherpenzeel is een vriend van me.' In een grapje geboren, werd meneer Scherpenzeel de schuilkelder, waarin vader wegdook, telkens als het leven hem te moeilijk werd.
Hij kon slechts zichzelf zijndoorzich als meneer Scherpenzeel te vermommen.
Bijvoorbeeld als vader weer eens met grootmoeder kibbelde. Het waren nooit ernstige conflicten. Grootmoeder was bazig en vader verzette zich door zwijgend te luisteren. Maar zijn houding was welsprekender dan een lange redevoering. Als hij de woordenstroom een beetje moe begon te worden, zei hij tegen moeder:
'Ik heb vanmorgen meneer Scherpenzeel gesproken.' Vroeg moeder begrijpend en geduldig:
48