Voor de loten van de Staatsloterij tonen een ongelooflijk aantal mensen een indrukwekkende belangstelling. Het spreekwoord zegt: wie hoopt op een loterij, is het och-en-winde-wei. De wet op de Staatsloterij heeft echter een stevige barrière opgetrokken tussen het sprookje en de arme mensen. Een heel lot kost zeventig gulden. Wie kan dat betalen? Gelukkig echter zijn er mensen, die de mazen van de wet zo goed hebben bestudeerd, dat ze de mazen voor de wet aanzien. Zij ontdekten, zonder enige moeite voor het overige, dat een heel lot gesplitst kan worden, in halve, vijfde, tiende en twintigste delen. Deze Heden, loterij-mannen geheten, nestelen zich derhalve tussen het bureau van de collecteur en de toekomstige klant. Zij kopen hele loten en distribueren twintigjes; ze nemen voor hun dienst genoegen met een kleine provisie. Maar omdat ze van die provisie willen leven (en als het even kan goed willen leven), spitsen zij hun niet geringe vindingrijkheid op het antwoord op de vraag: hoe krijg ik zoveel mogelijk hele loten in handen? Nu zijn de collecteurs van de Staatsloterij ook niet achterlijk. Ze verkopen aan één mens nooit meer dan één lot. Maar Isie Loterijman heeft met zijn inventieve geest een kunstje bedacht om vele hele loten bij een en dezelfde collecteur te bemachtigen. Hij heeft gezinnen in zijn dienst. Zegt vader:
'Maandag worden weer loten uitgegeven.' ׳ <
Voor dag en dauw trekken vader, moeder, grootmoeder en de kinderen naar een kantoor op een van de grachten, vlak bij de Raadhuisstraat. Daar staat meestal al een rijtje mensen. Het is er beslist niet ongezellig. Tegen half negen verschijnen de loterijmannen. Ze kennen hun zetbaasjes en stroomannetjes precies. Ze hebben pakjes bankbiljetten in de zak. Pakjes van zeventig
42