door, terwijl de weefgetouwen werken. Wat weven die Joodse huisarbeiders? Ze maken talithim. Talithim zijn de gebedsmantels die de Joden dragen, als ze hun Schepper naderen. Niemand weet of God de bloedvlekken ziet, die aan de talithim van Lodz kleven. De slaven van de weefgetouwen vervloeken de dag, dat zij werden verwekt. Waar is de Mozes, die de wrede opzichter tuchtigen zal ? De kinderen dragen in hun donkere vochtige ogen het leed van generaties mee. De stadswijk waar deze stumpers wonen, heet Balluth. De blik in de kinderogen is wijd en zijd bekend als de Balluthblik. Wie eenmaal zo'n kind in de ogen heeft gekeken, zal de huisarbeiders van Lodz altijd herkennen. Als ik Lodz heb bezocht, schrijf ik: 'Ik wilde, dat ik de kracht bezat der oude profeten om deze stad te vervloeken.'
Dat is vijfentwintig jaar geleden.
In de tijd tussen toen en vandaag is een wereld in elkaar gezakt. Vandaag, een kwart eeuw later staat die talith-wever uit Lodz in de buizenfabriek bij Haifa. Hij heeft een goed loon, maar dat is het voornaamste niet. Hij heeft een geregelde werktijd, maar wie denkt, dat dit de hoofdzaak is, heeft er niets van begrepen. Israël heeft de Balluthblik op de vlucht gejaagd. Het is zijn fabriek, in zijn land, van zijn volk.
Niet alleen de Balluthblik, ook de vervloekte Balluthgeest is verdreven.
Het jonge geslacht, dat in Israël is geboren, kent Balluth en alles wat die naam representeert, hoogstens uit de verhalen. Tsabarim noemt men die potige jongens en kwieke meisjes: cacteeën, sterk en weerbarstig, hun levenssappen trekkend uit de grond van Israël. De bezoeker, die Het Land binnenkomt, zoals ik, ziet de boomgaarden, waar de sinaasappelen rijpen.
244