voor een dozijn maal een dozijn problemen, wie zal ze tellen?
Ergens in de buurt van Haifa spreek ik in een fabriek van stalen
buizen een man aan, die iets met een handle doet.
'Hoelang bent u al in Eretz ?'
'Twintig jaar.'
'Waar komt u vandaan ?'
'Polen.'
'Daar ook metaalbewerker geweest ?' 'Nee, textiel.' 'Lodz, zeker?'
'Ja Lodz. Ik werkte er thuis. Ik weefde talithim.'
Later rolt de auto over de wegen van Israël. Nieuwe fabrieken. Andere huizen. Jonge nederzettingen.
Al die tijd klopt een gedachte aan de binnenkant van mijn hersens. Ze wil er uit. Ze wil de wereld in. 's Nachts krijgt ze de kans. Als ik wakker word staat ze voor me.
Het is een herinnering aan Lodz.
Voorjaar 1932. Precies vijfentwintig jaar geleden. Ik maak een journalistieke reis door Polen. Lodz. Stad van zeshonderd duizend inwoners. Stad zonder riolering. Het menselijk vuil verpest de bodem tot zo grote diepte, dat al het drinkwater in een verre omtrek eerst gekookt moet worden. Lodz. Stad van de textielindustrie. Ruim honderdduizend Joden wonen in Lodz. De Joodse arbeiders, om in het leven te blijven, vluchten in de huisindustrie. In de éénkamer-woningen kraken en kreunen de weefgetouwen, vierentwintig uur per dag, jaar in jaar uit. 'Wir weben uns ein Leichentuch. Wir weben, wir weben.' Alle menselijke levensfuncties van voortplanting tot dood, gaan
243