was toen onderminister en in het bijzonder verantwoordelijk voor de veiligheid en de orde in de openbare schuilgelegenhe-den. Met een klein autootje pufte ze door de brandende stad. Zelf achter het stuur. Het kittige kleine vrouwtje met haar zwarte dikke jas, de blauwe helm op de vuurrode haren, was de heldin van nachtelijk Londen.
Ellen had ik bij verschillende gelegenheden eerder ontmoet. 'Het geeft me een rustig gevoel als ik hier in de schuilkelder kom,' vertelde ze me, 'alle 'wardens' komen uit deze wijken zelf, en ze hebben het vertrouwen. Ze kennen iedereen. Er zijn fantastische types bij... kijk nu eens die oude man daar.' Ze bedoelde Jankele. Ik vertelde haar dat ik bij die oude man thuis had gegeten en in de loop van het gesprek zei ik ook iets van Sidney.
'Een dromerige jongen te midden van een moordpartij,' zei ze, 'zo zijn er duizenden... Maar vandaag of morgen knappen ze af. Allemaal. Alleen de keiharde naturen houden dat vol. En dan nog alleen met behulp van veel alcohol. Als zo'n jongen niet gewond wordt of neergeschoten wordt, krijgt hij plotseling een zenuwcrisis, vlucht uit de werkelijkheid noemen ze dat.'
Maanden later kwam Ben hijgend en snuivend de trappen opgeklommen naar mijn kantoor in het West End. Hij moest me dringend sprekend. Hij was zo geagiteerd, dat hij alles tegelijk wilde vertellen. Het ging over zaken van leven of dood. Maar ik moest hem beloven, dat ik helpen zou, in elk geval helpen. Ik kalmeerde hem een beetje en toen kwam zijn verhaal los.
Er was 'trouble' met Sidney.
Bij stukjes en beetjes kreeg ik het verhaal uit het opgewonden
224