'Jankele is 'warden'. Als de sirenes gaan, zet hij zijn ijzeren petje op en trekt de wijk in. Uitkijken naar brandbommen en de mensen helpen, als er wat gebeurt. Puin weghalen. Mensen uitgraven en gewonden helpen verbinden. Ik heb hem gezegd: 'dat is niks voor een man op jouw leeftijd', maar hij zegt, dat hij het graag doet.
'We doen onze plicht,' zei Jankele bescheiden. 'Iedereen moet strijden tegen Amalek. Sidney in zijn machine, Harry in de woestijn, ik op straat.'
'Maar Sidney is opgeroepen, hij moet,' gaf Ben terug, 'en hij is jong. Jij loopt naar de zeventig. Niemand zal het je kwalijk nemen als je naar het ondergrondse station gaat en daar gaat slapen.'
Ben bleef grapjes maken. Die stalen helm noemde hij hardnekkig 'het ijzeren petje'. Jonge kerels stond zo'n ding wel goed. Maar op de een of andere manier had Jankele geen gezicht voor de heldhaftigheid.
'Maar je went er wel aan,' zei hij grinnikend.
'Je moet er inderdaad even aan wennen,' beweerde Sidney, 'ik
vond het in het begin ook vreemd.'
'Stel je voor,' ging Ben verder, kennelijk niet bereid zijn rol van grappenmaker op te geven, 'het is al eens een keer gebeurd, dat er een luchtalarm ging, toen de dienst in de synagoge aan de gang was. Op vrijdagavond. De dienst ging gewoon door. Maar van die tijd af gaan de 'wardens' nu met hun helm op naar de sjoel. En in de dienst zitten ze met hun tallith om en de helm op, 'ijzeren keppeltjes'...'
'Toen ik het voor de eerste keer in de synagoge zag, schoten de tranen me in de ogen,' zei Sidney.
'Jij bent een sentimentele gek,' bestrafte Ben hem, 'straks met
222