DE KONING VAN LAMPEDUSA
'Waarom koopt u niet een nieuw costuum?' vroeg mijn secretaresse me op een morgen, toen in de afgelopen nacht een monsterlijk-grote Duitse bom een gat in de bestrating van Piccadilly had geslagen, ruim genoeg voor een behoorlijke hofstede, die er in zou kunnen ronddraaien.
'Ik heb wel andere kopzorg,' weerde ik af, 'een nieuw costuum ? Voordat het klaar is, ben ik misschien al lang dood en begraven.' 'Wij Engelsen zeggen, als je naam niet op een bom staat, hoef je er niet bang voor te zijn... en als je naam er wél op staat, hoefje hem niet te ontlopen, want dat helpt dan niet.' 'Kan wel zijn,' probeerde ik het weeë gevoel van onzekerheid met een goedkoop cynisme weg te lachen, 'maar die Duitsers gooien ook bommen, waarop staat: To whom it may concern 'Not funny,' oordeelde mijn secretaresse. Een gesprek over een nieuw costuum lijkt een krankzinnige inval, wanneer de dood zijn helse dropjes laat regenen, van 's avonds zeven uur tot 's morgens tien. Maar Londen onder de aanvallen der Duitse vliegmachines was een vrolijke keuken, waar een krankzinnige van droomt, wanneer hij een nachtmerrie heeft. Gevels stortten in en mensen werden bedolven. Maar tien huizen verder flaneerden de leuke meisjes op het trottoir en lonkten naar de klanten.
De onaandoenlijke Britten schoren zich elke ochtend keurig; en ze wasten zich; en de vrouwen frunnikten aan jurkjes en hoedjes, en ze doften zich op, want het leven ging verder. Gewoon verder.
213