de dokter me veertien dagen extra verlof voorschreef, ver weg, zo ver mogelijk van het front vandaan. Ik huurde een kamer in een of ander hotelletje langs een rivier. Ik stond laat op, viste een uurtje, luierde een uurtje, ging een eindje wandelen. En na een paar dagen begonnen mijn zenuwen al weer een beetje tot rust te komen. In dat hotelletje logeerde ook een vrouw. Een aardige, jonge, charmante vrouw. Ze was een Franfaise uit de Vendée, vertelde ze me. Je weet, dat ik over mijn succes bij vrouwen nooit te klagen heb gehad; ik ben in dit opzicht meer dan verwend, ik ben bedorven. Het duurde dan ook niet lang of die vrouw en ik waren de beste maatjes. We gingen samen roeien, samen wandelen, samen eten. Omdat we zo goed met elkander overweg konden verhuisden we naar een tweepersoonskamer in dat hotel. Ik was dol verliefd. Misschien zie ik het nu mooier, dan het in werkelijkheid geweest is, maar ik geloof, dat zij mijn eerste echte liefde was. Een paar dagen voordat mijn verlof ten einde zou zijn, waren we weer samen, zij en ik, en terwijl ze me omhelsde, riep ze in de verrukking van hartstochtelijke overgave: 'Ach, wie ich dich liebe...' Ze was een Duitse. Mijn speurhonden-instinct, dat al die dagen had gesluimerd, ontwaakte opeens, met een schok. Ik twijfelde geen ogenblik: ze was een spionne. Ik schudde haar van mij af en begon haar, meedogenloos en vakkundig te ondervragen. Ze viel spoedig door de mand. Een spionne, die moest proberen inlichtingen te vissen uit officieren, die met verlof waren. Wat moest ik doen ? Haar arresteren ? Of haar laten lopen ? Die tweestrijd duurde slechts kort. Ik zei haar, dat ze zich moest aankleden. Daarna zou ik haar naar de politie brengen en de rest zou dan wel van zelf volgen. Ze wierp zich aan mijn voeten. Smeekte en bad om genade voor recht. Huilde. Beloofde, dat ze
195