'No,' zei Jacob kribbig, en zijn blik flitste door het vertrek, alsof hij zich op een of andere manier in een hoek gedreven achtte. 'Play Dutchman,' jengelde het kind.
Geef dat kind toch zijn zin,' drong ik aan; het gezeur irriteerde me.
'Ik begrijp je niet,' zei zijn vrouw, 'anders doe je het altijd ongevraagd.'
'Nou goed dan,' zei Jacob onwillig. Het was alsof hij zich schaamde.
Hij greep een zilveren dienblad van een tafeltje. Balanceerde het op zijn rechterhand. Ging tussen de rails staan. En plotseling klonk een bekende hoge schelle jongensstem door de kamer. Jacob riep:
'Lekkere broodjes... lekkere broodjes met pekelvlees, worst, rosbief of
kaas... lekkere broodjes om mee te nemen.'
Het kind kraaide van pleizier. De vrouw lachte.
Jacob kleurde alsof hij zich schaamde. Voor een korte seconde
meende ik in zijn ogen de onrust te zien wijken. Hoe het kwam
weet ik zelf niet, maar ik voelde opeens een brok van ontroering
in mijn keel.
'Weet je nog Jacob,' zei ik schor, 'hoe je bij ons thuis aan tafel kwam mee-eten. Ik herinner het me als de dag van gisteren.' Maar hij zei ruw en kortaf: 'Gisteren komt nooit weerom...'
181