Jacob!
Nog altijd mager als een koperdraad. Nog altijd onrustig. Hoekig en schokkend met armen en benen. Schichtig rondkijkend in het vertrek. Taxerend, als vroeger. Het weerzien was hartelijk. In zoveel jaren hadden we elkander niet meer ontmoet. Die avond hebben we oppervlakkig gepraat over wederzijdse kennissen van vroeger. Over zijn vader en moeder en broertjes en zusjes. Allemaal wég! Allemaal vermoord. De volgende middag moest ik bij hem komen lunchen. Daar was geen ontkomen aan. Hij zou wel een auto naar 'Ambassador' sturen. Zijn landgoed lag bijna een uur rijden buiten de stad. 'Landgoed?' 'Ja! Landgoed.'
Landgoed met boeren, die voor hem werkten. Met een kapitaal
huis en garages voor vier auto's. Met rijpaarden.
'Ben je tegenwoordig getrouwd, Jacob?'
'Natuurlijk ben ik getrouwd. Een mooie vrouw, half Engels,
half Spaans. Kost me elk jaar een vermogen. En ik heb één kind,
'n zoon, één is genoeg.'
'Hoe heet je zoon?'
'We noemen hem Junior.'
De auto, die me kwam halen was een Cadillac, en als iemand me had verteld, dat alle accessoires van puur goud vervaardigd waren, had ik dat subiet geloofd. De chauffeur was een kleurling, in livrei; met de onderdanigheid van een slaaf en de accuratesse van een oberkelner.
Eerlijk toegegeven, de vrouw van Jacob was beeldschoon, rank en met fijne beweginkjes. Zijn zoontje was een pafferig ventje van een jaar of vier, verwend en dwingerig. Ik vond, dat Junior een beetje op Duplikaatje leek, maar dat zei ik niet hardop.
179