We hebben een halfuurtje samen gebabbeld over alles en nog wat. Toen moest ik naar een afspraak. Maar voordat ik vertrok, moest ik hem beloven, dat ik die avond, na het diner bij hem op visite zou komen. En ik moest het goedvinden, dat hij nog een paar vrienden nodigde.
Ik ging naar mijn afspraak en daarna naar 'Ambassador' terug om een hapje te eten. Er lag een boodschap voor me op mijn hotelkamer. Ofik niet naar het afgesproken adres wilde komen, maar naar een villa aan het randje van de stad. Buiten in de tuin geurden de exotische bloemen van het Venezolaanse hoge land. Binnen was het: Berlin im Jahre neunzehnhundertachtund-zwanzig.
Behangetjes vol met portretlijstjes. Op tafel stonden schotels met Lebkuchen en Kasekuche en in een hoek van het vertrek zaten een paar gasten om een tafeltje. Die waren alvast begonnen met hun partijtje Skat.
We hebben gepraat over de dagen van weleer, toen het bonte leven nog over de Kurfurstendamm schoof en de Duitse Joden in de waan leefden, dat ze Joodse Duitsers waren geworden. Toen zei een van hen:
'Aber hier in Caracas wohnt doch...' en hij noemde een nogal Spaans klinkende naam, 'das ist doch ein Hollander. Der wird sich frohen Ihnen 'mal zu begegnen.'
En, zeer weinig Zuid Amerikaans, dribbelde hij meteen naar de telefoon, draaide een nummer en begon een rad gesprek, half in het Spaans, een kwart in het Engels en verder wat verhaspeld Duits.
'Der Herr kommt sofort...'
Toen de nieuwe bezoeker binnenkwam, herkende ik hem onmiddellijk:
178