Ze bezit een ruim hart, maar zo groot kan het niet zijn, of alle plaats wordt ingenomen door twee liefdes: haar meubelen en haar kinderen. Voor koken schiet geen millimeter ruimte over. Haar twee jongetjes zijn haar dierbaarder dan het wit van haar ogen.
Bennie is vijf. Volgens haar is hij een wonderkind. Issie is driejaar oud en dkt kind hemelt ze op, nou! Onder ons gezegd en gezwegen, achterlijk zijn die kinderen niet, maar wonderkinderen? Nee! Tante Braggie's meubeltjes, en in het bijzonder haar voorkamer, die zijn haar ware afgoden. De rood-gepolitoerde mahoniehouten linnenkast met de kuif en de twee gedraaide vazen aan weerskanten, is de oppergod. Mindere goden, maar toch nog zeer heilig, zijn de twee leuningheren ook in het glimmende rood en met pluche overtrokken, en de vier gewone stoelen, die netjes twee aan twee tegenover elkaar aan tafel zitten. De tafel zeifis rond met een gedraaide poot in het midden en vier uitlopers eronder, die in dierenklauwen eindigen. Al dat draai-en beeldhouwwerk is mooi maar bewerkelijk. Klaagt tante Braggie met slecht-gespeeld verdriet: 'Die meubelen en al die naden, ik wou maar dat ik ze kon verkopen. Wat heb je eigenlijk aan al die stofnesten?' Drie keer in de week werpt zij zich voor haar afgoden ter aarde. Met de ijzeren bocht van een haarspeld, wroet en peutert ze in imaginair vuil tussen de leeuwenpoten. Een keer in de maand tracht ze haar afgoden te vermurwen met een grote glazen pot glibberige rode boenwas. Dan ruikt de hele tempel naar de terpentijnen offerande. Deze: ere-dienst wordt zonder vertraging beloond. De totem-kast, de heilige stoelen en de goddelijke tafel glimmen en blinken als zeven zonnen. Als alle afgoden voldoende met de haarspeld zijn gekieteld,
16