׳Ik zeg het U ronduit, ik vertrouw de boel niet. Er wordt geknoeid.'
'Hoezo ? Hoezo vertrouwt U de boel niet ? Alles is eerlijk als goud. Het is de staatsloterij, U speelt van de staat... van de staat.'
'En toch vertrouw ik het niet, ze weten al van te voren wie de honderdduizend trekt. De eerste klas moet nog beginnen, maar de naam van degeen, die de loterij trekt is nou al bekend. Dat kan toch geen eerlijk spul zijn.'
Nu was meneer Maandag er beslist van overtuigd, dat mijn vader aan verstandsverbijstering leed. Tegen zo'n man viel niet te redeneren. Maar het behoorde nu eenmaal bij onze schoenmaker, dat hij zich nooit op klanten kwaad maakte. Hij praatte hun niet naar de mond, maar hij weersprak hen nooit rechtuit. Hij boog mee, als een rietstengel, wanneer de storm erover heen raast. Rustig en bedaard ging hij vader dus uitleggen, dat de staatsloterij niet zo maar een gewone loterij is. Alles werd door de politie gecontroleerd, en burgerweeskinderen trokken de lootjes.
'Hoe komt U er toch bij, dat de naam van de winnaar al bekend is ?' vroeg hij ten laatste.
'Ik heb het gelezen
'Gelezen? Wat hebt U dan gelezen?'
'De naam van de man, die de loterij trekt. Die naam is al bekend.'
Riep meneer Maandag vertwijfeld: eWadr hebt U dat dan gelezen?'
'Bij U in de werkplaats. U en niemand anders dan U, meneer Maandag, trekt de loterij. Er hangt voor Uw kelderraam een bordje, waarop te lezen staat: A.s. Maandag trekt de loterij
in