tot de vissen in hun geheel, maar juist tot de zeer speciale onderdelen van zo'n beest.
Zegt een vrouwtje met een zorgelijk gezicht 'Bloemie, heb je vandaag mooie leng'. Roept Bloemie naar achteren: 'Markie, hebben we nog leng?' 'Nog één krimpleng'.
Het beest wordt met een zwaai op de schaal gegooid. 'Twintig pond vis. Hoeveel moet U ervan hebben?' 'Wat kost die leng?' 'Een kwartje een pond.'
'Ik geef je twee dubbeltjes en geen cent meer.'
'Twee dubbeltjes, goed. Omdat U het bent. Hoeveel moet U
hebben?'
'Ik moet enkel maar de wammen hebben. Snij maar een pond af, het middelste stuk hoor!'
De wammen zijn de lekkerste delen van de vis. Als de vette buik is weggesneden, is het overblijvende deel minder waard. Bloemie prakkizeert er niet over, de wamstukken los te verkopen. Zegt het vrouwtje: 'Nou dan neem ik géén vis.'
Ze doet tien stappen opzij, zodat ze voor de stal van Koba staat, Brutale Koba. 'Koba, heb jij leng?'
'Ik verkoop niet aan een kaksougerte' (Kaksougerte = verbastering van 'lorrige koopster') Zegt het vrouwtje: 'Je bent aardig adrem.' Zegt Brutale Koba:
'Als ik a trem (een tram) ben, bent U een vuilniskar.'
76