Op nummer één is het roemruchte etablissement van Snuif. Meneer Snuif is de fijnste banketbakker en de voortreffelijkste kok, die ooit met een lang mes opzij ter wereld kwam. Hem is het geheim ontsluierd van indrukwekkende maaltijden, beginnende bij een simpele soep en via borstvlees in laurier opklimmend tot gebraden kip en een eindeloze nasleep van zoetigheden. Rijke mensen vieren hun feesten bij Stranders op de Herengracht, waar de baas zelf kookt, zoals nooit iemand het zal verbeteren, maar meneer Snuif belast zich met de uitzending van diners voor bruiloften en partijen.
Een paar huizen verder is het pension van de familie Vos, dat twee dochters oplevert, die onsterfelijkheid gaan verwerven. Roosje Vos is naaister van beroep en opstandelinge van roeping. Zij spreekt op vergaderingen. Als er optochten zijn loopt ze vooraan. Zij is aanvoerster van de eerste vereniging van naaisters en kleermakers, samen met Alida de Jong, die ook in de Weesperstraat woont, in een keldertje.
Saartje Vos, de tweede dochter, schrijft een kookboek, het beroemde kookboek van Saartje Vos, waarvan elk recept begint met 'Men neemt...' En wat moet men dan nemen? Twaalfeieren en zes pond boter en drie pond suiker. Het Kookboek voor de Joodse Keuken doet meer om de Joden bij elkaar te houden dan de Heilige Thora.
Aan de overkant staat in Hebreeuwse karakters op de muurkant van de hoge stoep geschilderd:
Steun aan doortrekkenden HACHNOSAS OURECHIEM
In dat huis worden de transporten geregeld van de duizenden landverhuizers, die uit Oost Europa op doortocht zijn naar Ame
71