Maar het meisje dat begon te jammeren En ze schreeuwde moord en brand. Neen, ik wil blijven een reine maagd Gelijk een koe zijn kalf draagt Neen ik wil blijven een reine maagd Gelijk een koe zijn kalf draagt. Op deze niet altijd even heldere tekst volgt een glorieus refrein, dat de jeugd uit volle borst meezingt, omdat de inhoud veel meer boeit dan 'Ferme jongens, stoere knapen'.
Ik wil jouw vogels niet... Ik wil jouw vinken niet... Maar ik heb wel een kind van jou... Daarom gaf je me wijn met suiker Ja wijn met suiker kreeg ik van jou... Een 'sjabbesmacher' die tot de autochtone bevolking van de buurt mag worden gerekend is Majer de Sjterrekoeker (Sterrekijker) en zijn vrouw Sarie. Zijn alleenspraken, maar meer nog de samenspraken met zijn echtgenote, vallen altijd opnieuw op door de gedurfdheid der veronderstellingen en de openhartigheid der wensen. Maar Majer is ook een zanger. Wanneer het tegen Poeriem loopt, het feest, waarbij de Joden vreugdevol gedenken, dat Nasser's voorvader Haman werd opgehangen aan een galg van vijftig ellen hoog, vent Majer de Sjterrekoeker met een Poeriem-krant, een Carnavalskrant:
Je neemt 'm in je hand Je plakt hem aan de wand Je schuift hem onder het ledikant De vermakelijke prettelijke Poerimkrant. En daarop volgt een lied, gezongen op de wijze van 'De Jodenschool is een kippenhok:'
58