fiets om naar het circus te telefoneeren. De directeur moet immers weten, dat de hond terecht is."
De jongens zetten een keteltje thee en toen ging het heele gezelschap in een kring op den grond zitten, Loebas in het midden.
Neef Hendrik kwam spoedig terug.
„De directeur was blij, hoor," zei hij, „en hij heeft gevraagd of we vanavond toch maar willen komen, want hij wil graag met den heelen volksstam kennis maken heeft hij gezegd... Is er voor mij nog een plaatsje vrij in den kring?"
De jongens schoven wat dichterbij. De thee smaakte heerlijk. Loebas, in het midden van den kring, legde zijn grooten kop op den schoot van den baas en zoo zaten ze daar allemaal tevreden in het zonnetje.
„Het gezin is weer compleet!" zei de boer.
Gezellig zaten de jongens in den kring. Neef Hendrik had een groote sigaar in zijn hoofd gestoken en tegen die sigaar een vlammetje van een lucifer gehouden. Nu rookte hij gezellig. De boer van „Runderrust" trok aan een kort pijpje, dat hij uit zijn achterzak had opgediept. De jongens dronken af en toe een slokje van hun thee. Loebas lag met zijn kop op den schoot van neef Hendrik. Zijn oogen waren dichtgevallen, het dier sliep.
Het was warm en de jongens begonnen een beetje doezelig te worden.
„Sakkerjenne-de-mallemosterdpot," zei de boer, „was me dat rijden vanmorgen, toen Loebas bij me in het wagentje zat."
„Zoo," zei Willem en hij moest opeens verschrikkelijk luid geeuwen.
„Kan jij je hand niet voor je mond houden als je gaapt," zei de boer, „zoo meteen ziet een zwaluw jouw mond voor zijn nest aan en gaat eiertjes leggen tusschen je tanden en kiezen."
„Tja," zei neef Hendrik en hij sloeg met een luiden
96