Karei haalde diep adem en zei:
״Als we den hond nu niet vinden... en hij is tóch in het circus, dan vinden we Loebas nooit... want dan zijn Potterolie en Sardelli door ons gewaarschuwd en dan is alles verloren... Ik wil liever vandaag en morgen nog eens kijken, de hond kan wel in de stallen zijn of ergens buiten... Het is een prachtige hond, moet u weten... enne als ik weet, waar het beest is, dan kom ik dadelijk hier om u te waarschuwen."
De directeur knikte goedkeurend:
„Jij bent een kraan van een vent, Karei," zei hij, „ze kunnen jou ook om een boodschap sturen zonder dat je de centen verliest... ga nu maar weer het kamp in... en mondje dicht. Afgesproken?"
„Ja, mijnheer..."
„Dag Karei!"
* * *
Een vroolijk deuntje fluitend, wandelde Karei weer tusschen de wagens in. Spoedig had hij Zwartemes weer gevonden. Die scharrelde zoo'n beetje in de buurt van den directeurswagen; je kon zien, dat hij op Karei gewacht had.
„Wil ik je nu de stallen eens verder laten zien, Karei?" vroeg hij, „dan kunnen we daar meteen eens kijken of de hond er is."
„Top!" zei Karei, en met hun beidjes wandelden ze in de richting van een groote tent, waaruit leeuwen-gebrul weerklonk. Voor in den tent stond een groote wagen. Het was er donker in en je kon eigenlijk niet goed zien wat er in was.
„Daar kon Loebas wel eens in zitten," zei Karei.
„Loebas," lachte de Indiaan, „dat zou een mooie Loebas zijn... weet je wat er in dien wagen zit... een Nijlpaard. Een echt Nijlpaard... Nero heet het beest... en als dat die hond van jou is, dan is het vast en zeker
79