״Ja mijnheer!"
„En bevalt het je nog al in het circus?"
„Ik ben er vandaag voor het eerst, mijnheer!"
De directeur wachtte even en toen zei hij met een glimlach om zijn lippen:
„De oude Zwartemes heeft je al verteld, dat we alles wisten, nietwaar jongeman?"
„Ja mijnheer."
„Even voordat je aanklopte heeft hij getelefoneerd... en vertel me eens, heb je al wat van je hond gezien..."
„Nee mijnheer."
„Hoe heette het beest eigenlijk?"
„Loebas!"
„Hmm... Loebas, rare naam voor een hond, enfin, ieder zijn meug... en je denkt, dat Potterolie of Sardelli het beest hebben gestolen, nietwaar?"
„Het kan haast niet anders, mijnheer... neef Hendrik heeft den heelen weg afgezocht... overal heeft hij gevraagd en nergens had men er iets van een hond gemerkt. Nee, Sardelli en Potterolie hebben vast en zeker Loebas meegenomen en in dat auto'tje van het circus gestopt..."
„Stop!" riep de directeur en hij sloeg met zijn vuist op tafel, „stop... Karei... Er kan gebeuren wat er gebeurt... maar die hond zal terechtkomen. Ik wil niet, dat van mijn circus gezegd wordt, dat je de deur op slot moet doen, wanneer de menschen van circus „Salto" in de buurt komen... en als Potterolie of Sardelli den hond hebben meegenomen, dan zal ik zorgen, dat hun dat grapje zuur opbreekt. We gaan onmiddellijk in hun wagen zoeken..."
Karei stond op uit zijn stoel en kwam vlak bij den directeur staan.
„Dat zou ik niet doen," zei hij.
„En waarom niet?" vroeg de directeur verbaasd. Het gebeurde hem niet dikwijls, dat men hem tegensprak.
78