vroeg op. Dan ga ik niet naar het zwembad, maar leer het heele zaakje nog eens." ,,Ga dan maar," zei moeder.
Het was mooi weer. Die jongen kon toch ook niet den heelen dag in huis zitten.
Willem Verstar zat op de stoep op hem te wachten.
Mager dat die Willem was!
De jongens zeiden in de klas altijd:
„Die Willem is net zoo dik als een vlaggestok. Hij heeft de kuiten van een ooievaar en hij is net zoo vet als een spijker."
Maar bij de spelletjes was Willem nummertje één. Er was geen jongen die harder kon loopen dan hij.
„Wat gaan we doen vanavond?" vroeg Karei.
„We kunnen kiezen. Of vuitje scharen..."
Dat was ook zoo'n rare gewoonte van dien Willem. Hij draaide de woorden altijd om. Hij zei vuitje scharen en bedoelde schuitje varen. Of hij zei: „de kat heeft een vangeltje gevogen" en dan bedoelde hij: „de kat heeft een vogeltje gevangen".
„Niks hoor," zei Karei, „daar heb ik vanavond net zooveel zin in als een worm in zwemmen."
„Laten we dan een eindje gaan loopen," zei Willem. „Misschien komen we nog meer jongens tegen en dan gaan we een spelletje doen. Schuilhok met verlos!"
Karei knikte.
„Gij is hoeie," zei Willem en samen gingen ze de straat uit in de richting van het plein.
Karei had wel goed gedacht: op het plein troffen ze nog twee jongens uit hun klas. Daar waren Max en Edo van den kruidenier uit de straat, waar Karei en Willem woonden.
7