Wie naderden daar in de verte?
Zoowaar neef Hendrik met Willem en Edo en Max.
Karei maakte een onwillekeurige beweging om naar hen toe te loopen en hun te vertellen van het groote nieuws, dat hij was aangenomen en nu in het circus kon gaan zoeken naar Loebas. Maar Zwartemes liep immers naast hem en die wist niet met welk doel Karei als loopjongen in dienst van het circus Salto gekomen was.
De jongens keken verbaasd naar Karei en toen naar Zwartemes, die in zijn roode broek en leeren buis naast hem liep, maar zij groetten Karei niet.
״Jij kent die jongens, nietwaar Karei?" vroeg Zwartemes opeens.
״Ja..." zei Karei verlegen, ״hoe weet u dat?"
״Een oude Indiaan heeft goede oogen in zijn hoofd. Toen ze aankwamen wilde je naar hen toeloopen, maar je bedacht je nog net bijtijds... en zij wilden ook naar je toeloopen, maar die dikke man, die bij hen is, zei: ״Niet doen"... Heb ik goede oogen in mijn hoofd of niet?"
״Ja," zei Karei. Hij wist niet wat hij verder moest zeggen.
״Wel," zei Zwartemes, ״waarom ga je dan niet naar hen toe?"
״Tja," zei Karei aarzelend.
Hoe moest hij daar nu mee aan? Kon hij Zwartemes alles vertellen? Of moest hij zwijgen?
״Het schijnt je moeilijk te vallen om je vrienden te begroeten," zei de Indiaan.
Het was dan ook een gek gezicht.
Karei stond met den Indiaan stil en een paar meter van hen af stond neef Hendrik met de jongens ook stil. Ze keken elkander aan en probeerden net te doen alsof ze elkander niet kenden.
Neef Hendrik scheen te begrijpen wat er aan de hand was. Hij stapte naar voren en zei:
73