te vertellen van die Indianen daar ginds in Amerika.
״Ziezoo," zei Zwartemes na een poosje, „je koffie is op... gaan we nu een eindje wandelen? Je wilt zeker nog wel wat meer zien van het circus... of heb je er nu al genoeg van?"
„Niks hoor," zei Karei, „ik heb nog alleen maar de kantoorwagens gezien, maar van de stallen nog niks en ook ben ik nog niet in de groote tent geweest... enne om tien uur moet ik weer bij Zandstra zijn... dat is de portier, weet je?"
„Komt in orde," zei Zwartemes, „laten we dan maar meteen opstappen en eens gaan kijken wat er in de stallen te koop is."
ZESDE HOOFDSTUK.
Op een groote vierkante tent stond met roode letters geschilderd: ,, Olifantenstal''.
„Zullen we daar eens het eerst gaan kijken?" vroeg Zwartemes.
„Graag," zei Karei en toen stapten ze binnen.
Het was een ruime, hooge stal. Op een rijtje stonden de olifanten. Karei telde de beesten.
„Een en twintig zijn het er," riep hij verwonderd uit, „wat een massa is dat!"
„Precies," zei de temmer, die naderbij was gekomen, „een en twintig en ze hebben allemaal een naam, die groote daar dat is Rosie en die daar heet Marie en zoo gaat het maar door."
„En doen die allemaal kunsten?" vroeg Karei.
„Zeker, Rosie kan touwtje springen en Marie op een tonnetje loopen!"
„Jakkie," zei Karei, „flauwe kunsten voor zoo'n groot beest..."
„Willen we verder gaan?" vroeg Zwartemes.
En toen gingen ze den stal weer uit.
Zoo dwaalden de Indiaan en Karei door het circus.
71