״Naar Amerika?" vroeg Karei.
„Natuurlijk, wat dacht je dan... naar Azië misschien? Wij Indianen komen toch zeker uit Amerika... Er zijn er niet veel meer van ons over. Vroeger, toen woonde de roode man... dat zijn de Indianen... overal. Er waren wel duizend stammen, je had er de Sioux en de Pawnees en de Zwartvoet-Indianen en nog veel meer, maar die bestaan niet meer. In heel Amerika zijn nu nog maar tweeduizend Indianen over... en daar zijn de Amerikanen tegenwoordig wat zuinig op."
„Waar zijn die anderen dan gebleven?" vroeg Karei, „dood misschien?"
„Ja... dood," zei Zwartemes eenvoudig, „honderden jaren achter elkander zijn ze opgejaagd. Ik heb in het huis van dien blanken vriend van me, dien Hollander waarmee ik jaagde... ook wel eens boeken daarover gelezen. Jongensboeken waren dat en daarin werd verteld van al die heldendaden, die er in de prairie zijn verricht. Kijk eens Karei, jij bent nog maar een klein kereltje, maar laat ik je dan dit zeggen: het is heelemaal geen heldendaad wanneer je een Indiaan doodschiet, ook al heet je Old-Shatterhand. Snap je?"
„Tja," zei Karei.
„Nou en verder," zei de oude Indiaan vroolijk, „zwerven wij zoo'n beetje over de wereld met het circus. We zijn nu eens hier en dan weer eens daar en we zien van alles, maar het volgend jaar gaan we weer terug. Dan hebben we wat geld overgespaard en dan blijven we verder rustig leven in onze bergen, dat is toch altijd heel wat beter dan in zoo'n woonwagen rondscharrelen. Dat blijft toch altijd maar behelpen, zie je..."
Karei luisterde maar. Hij vond het geweldig interessant, alles wat die Zwartemes hem vertelde en hij nam zich voor om den jongens in „De Trekpot" en later ook den jongens op school een heeleboel
70