Zijn blauwe oogen lachten in zijn baardige gezicht. Hij leek een aardige man.
״Zoo?" vroeg hij, „wil jij stalknecht worden... Jij bent er vroeg bij moet ik zeggen."
Karei wist niet goed wat hij moest antwoorden.
„Nou, hoe zit het?" vroeg de portier, „krijg ik nog antwoord of heb je plotseling je tong verloren!"
„Tja," stotterde Karei, „ik zag op het bord staan, dat hier een staljongen noodig was... enne nou dacht ik, dat het misschien voor mij wat was. Heb ik kans?"
De portier begon plotseling heel luid te lachen.
„Ha... ha... ha... die is goed," riep hij, „je trekt een gezicht of het de mooiste betrekking is, die iemand krijgen kan... wil je dat zoo graag worden, stalknecht?"
„Ja!" zei Karei en dat antwoord kwam hem uit den grond van zijn hart.
„Waarom?" vroeg de portier.
Karei zweeg.
Hij kon den man toch niet gaan vertellen, dat hij in het circus wilde komen om te zien of hij daar Loebas kon ontdekken.
De portier keek hem weer eens aandachtig aan. Hij begreep wel, dat er iets bijzonders met dien jongen aan de hand was.
„Weten je vader en moeder," vroeg hij, „dat je hier wilt komen?"
„Ja!" zei Karei.
„Hmmm," zei de portier en hij keek met zijn blauwe oogen Karei eens heel strak aan, „hmmm... woon je hier in de stad... Nee? dat dacht ik wel, want dan zou ik je wel eens een keertje moeten gezien hebben."
„Hoe bedoelt u dat?" vroeg Karei.
„Wel," zei de man, „ik werk hier ook pas van gisteren... in elke stad komt er een nieuwe portier voor dezen ingang, want ze moeten iemand hebben die Nederlandsch spreekt en de leveranciers
59